Ramptoerisme

In de weinig fraaie statistieken van de Tweede Wereldoorlog neemt Nederland, na Frankrijk en Polen, een solide derde plaats in op de eeuwige ranglijst van ‘Hoogste Percentage Collaborateurs’. Onder collaboratie kun je ook vatten, de laffe neiging om toe te kijken hoe anderen worden mishandeld, vernederd of ter vergassing worden afgevoerd.

Dat toekijken en niets doen is eigenlijk onze nationale volksaard. Ramptoerisme is onze tweede natuur en onder die noemer kun je de apathie scharen, die zo kenmerkend is voor de passieve houding van de Nederlanders destijds. En het is ook heel praktisch; zelf blijf je buiten schot en zoals de voormalige beheerder van Auschwitz vlak na de oorlog verklaarde: “Tja, de schoorsteen moest toch blijven roken.”

Hoewel we na Bijltjesdag en de zuiveringen van 1948 orde op zaken hadden gesteld -waarbij we omzichtig de foute grootindustriëlen van Philips en de Nederlandse Spoorwegen hadden ontzien-  en nooit meer ‘fout’ zijn geweest in een oorlog op ons eigen grondgebied, kun je rustig stellen dat onze toeziende taak in achtereenvolgens Korea, Libanon, Joegoslavië en Afghanistan voortborduurt op onze niet te bedwingen neurose om het wereldleed toch maar vooral van heel dichtbij te aanschouwen. Fijntjes gebracht onder de noemer van handhaving van de vrede, maar niets minder dan ordinair ramptoerisme.

Al die goedbedoelde projecten in de Derde Wereld, bedoeld om de mensen daar zelfvoorzienend te maken, blijken de afhankelijkheid van het rijke Westen alleen maar te vergroten. Ondertussen vergapen de zendelingen en ontwikkelingswerkers zich aan de talloze variaties op AIDS, lepra en gele koorts en houden zij hun megapixelcamera standby voor het geval dat zo’n schattig negerkoppie met open wonden door de vliegen wordt belaagd: ramptoerisme.

Een opmerkelijke variant is de jaarlijkse rondrit van de Gouden Koets, met daarin ons vermolmde Koningshuis, aanschouwd door de verzamelde tandeloze debielen en dementen van Nederland. Want de vraag die hier opdoemt, is: wie is hier de ramptoerist?

 Alle 426 Bekende Nederlanders en vijftigduizend Amsterdammers in de Arena om het beste optreden ooit van André Hazes bij te wonen, maar vooral om zeker te weten dat die dooie daar op de middenstip de Pijp uit is, is ramptoerisme. Dat in diezelfde Arena tweewekelijks een dergelijk aantal supporters naar Ajax komen kijken, is óók een vorm van ramptoerisme.

Dat er in 1953 tijdens de Watersnoodramp in Zeeland 1836 mensen verdronken, heeft niets te maken met het feit dat zoveel Zeeuwen in hun slaap door de stormvloed werden verrast, want zoveel mensen woonden er destijds niet eens in Zeeland. Nee, uit alle delen van het land waren ze met verrekijkers en fototoestellen gekomen om de dijken te zien doorbreken. De klap viel dit keer onder de ramptoeristen zelf. Hetgeen gelukkig werd goedgemaakt door de menigte nieuwsgierigen die dáár dan weer op af kwam.

Nederlanders zijn als bacteriën; ze komen massaal en verlekkerd af op de gapende open wond. Met dat verschil dat bacteriën dan ten minste nog iets doén. Dat miljoenen hun nog resterende hersencellen verkruimelen door dagelijks een parade van minder bedeelde, bij afwezigheid van denkvermogen, reflexmatig reagerende ultradebielen via de treurbuis aan zich voorbij te laten trekken, is eveneens te scharen onder de term ramptoerisme.

Maar het summum wordt gevormd door een kaste van lage voorhoofden, die na gemiddeld 27 examens rijbevoegd zijn verklaard en zo bitter weinig meemaken in hun leven, dat ze afremmen om de file aan de overkant te bekijken en daarmee zelf een opstopping veroorzaken. Alle hiervoor genoemde gedegenereerde bevolkingsgroepen hebben nog enig recht op zuurstof, maar deze groepering zou wat mij betreft ter plekke mogen stikken in hun zelfgeproduceerde koolmonoxide.

Kan ik eindelijk eens doorrijden.