Depressief

Heel alleen sta ik hier in de stromende regen. Geen sterveling die zich om mijn lot bekommert. De hele wereld laat mij links liggen. Mijn populariteit was al enige jaren tanende, maar de afgelopen tijd is er helemaal niets meer van over. Mijn intenties zijn nog immer dezelfde als voorheen, maar niemand wil meer iets met me te maken hebben. Ik voel me zo nutteloos en eenzaam. Het wil maar niet stoppen met regenen.

Ik mijmer wat af. Geheel doorweekt zie ik op steenworp afstand twee pubers in zwarte bomberjacks schuilen onder een afdakje. Zo trekken de uren voorbij. Het zijn eindeloze, eentonige uren, slechts sporadisch onderbroken door een haastige fietser die me zonder een blik waardig te gunnen voorbij raast. Noem me nostalgisch, maar ik verlang terug naar die goeie ouwe tijd waarin ik belangrijk en geliefd was. Op dit moment kan alles me gestolen worden. Laat me slachtoffer worden van zinloos geweld, hang me op met mijn eigen snoer.
Iedere besmuikte blik doet me verder in de grond zakken. Niemand wordt zo uitgelachen en beschimpt als ik. De mensen hebben zich tegen mij gekeerd.

Mijn vervreemding van de mensheid trad een jaar of tien geleden in. Eind jaren '90, de maatschappij veranderde in rap tempo door allerlei technologische snufjes. De DVD-speler zag het levenslicht, digitale camera's wonnen in rap tempo terrein, Philips ontwikkelde de minidisc, de laptop werd een volwaardige vervanger van de logge PC, en het internet stond in de kinderschoenen. Hoewel het me wat melancholisch stemde legde ik me erbij neer. Vooruitgang houd je immers niet tegen en mij hadden ze er niet mee. Ik deed mijn werk als vanouds, en hoewel een buitenstaander het wellicht als eentonig zou bestempelen deed ik het met veel plezier.

Tot een ander fenomeen zijn intrede deed. In het begin had ik het nog niet helemaal door. Men gedroeg zich merkwaardig, maar destijds weet ik het aan de gehaaste maatschappij, weet ik nog. Langzaam maar zeker associeerde ik de vreemde manieren echter met een klein apparaatje dat men met zich meedroeg. Het kwam me bekend voor, maar toch ook weer niet. Hele verhalen werden verteld zonder dat er iemand in de buurt verkeerde. Deze verschijnselen vertoonden een omgekeerd evenredige samenhang met de hoeveelheid kennissen die mij bezochten. Heel af en toe druppelde men nog even binnen, maar het leek niet van harte te gaan.

Ondertussen heeft de regen zijn ergste agressie verloren. De jongens gooien hun sjekkies op de grond en komen mijn richting opgelopen. Ik besef dat ik al weken geen bezoek meer heb mogen ontvangen.

- Moet je hem daar zien staan. De loser!
- Zullen we hem te grazen nemen?

BENG!
Met een ferme trap schoppen ze tegen mijn voorzijde. Een stekende pijn schiet door me heen, maar ik verzet me niet. Het glasgerinkel doet de jonge vandalen vluchten, en ik vraag mezelf gewond af: Zal ik dan nu eindelijk worden verlost? Haal me alsjeblieft weg, ik wil niet meer!

Epiloog: het is nu twee dagen later en ik heb zojuist eindelijk weer eens bezoek gehad. Twee mannen in werkuniformen kwamen een nieuw raam plaatsen. Nu sta ik hier weer heel alleen in de stromende regen. Geen sterveling die zich om mij bekommert.