Ode aan 1900-1910

Land of hope and glory, mother of the free
How shall we extol thee, who are born of thee
Wider still, and wider, shall thy bounds be set
God, who made thee mighty, make thee mightier yet,
God, who made thee mighty, make thee mightier yet.


Land van hoop en glorie, Groot Brittannië. Dit lied werd gemaakt door een man die de industriële revolutie had zien gebeuren, die trots was op elke rokende schoorsteen, elk afgebouwd stoomschip, wiens hart overvloeide van patriottisme. Hij híéld van zijn land. Zelf een industrieel, zeer rijk, en ook zeer ontwikkeld. Een intellectueel met vaderlandsliefde. Tegenwoordig kunnen intellectuelen alleen nog tegen hun land aanschoppen en het bekritiseren, maar in de tijd van Arthur C. Benson, zoals de goede man heet, was dat nog niet altijd het geval.

Er viel nog iets te prijzen, namelijk. In 1901 was er nog geen enkele wereldoorlog geweest. Lenin kreeg net zijn eerste baardhaar. Hitler speelde nog met Barbies. Joden in abundance. De koloniën waren winstgevend, auto's net uitgevonden, het treinnetwerk op het hoogtepunt, het Victoriaanse tijdperk in nabloei; beschaafde mensen zouden nooit de straat opgaan zonder zich in net kostuum met bijpassende hoge hoed en wandelstaf te hebben gestoken.

Het hoogtepunt van de geciviliseerde wereld, want met de eerste wereldoorlog (die overigens tot 1939 de Grote Oorlog heette) verloor de aarde definitief haar laatste restje onschuld. Terwijl miljoenen soldaten zonder reden elkaar maar zo'n beetje aan het afslachten waren, vielen staten al snel in de grijpende klauwen van dictatuur, corruptie, leugens. Het werd er zogezegd niet beter op. Vandaag de dag leven we nog steeds in dat toen gestarte tijdperk van twijfelachtigheid. Het wordt steeds erger. Vandaag weet je absoluut niet of er morgen nog vrede is met Iran, Korea en China, of je huis er nog staat of dat het is opgeblazen door ene Mohammed A tot en met Z die een bom wist te fabriceren van parfum, of dat morgen gewoon weer een saaie, grauwe, deprimerende herfstdinsdag wordt.

Het kan best zijn dat ik de tijd vóór de Grote Oorlog romantiseer, maar het is ook de enige tijd in de afgelopen eeuw die we kunnen verheerlijken. Wat dan? De beurskrach van '29? Hitler aan de macht terwijl de wereld werkloos hongerde in het vierde decennium? Die fantastische oorlog in de jaren veertig? Of toch het betuttelende, Koude Oorlog-decennium 1950-1960? De belachelijke moordaanslag op Kennedy, oorlog in Vietnam en hippies in de zestiger jaren, gevolgd door tien jaar van oliecrises, recessies, slechte kabinetten en de eerste terroristische aanslagen. Wat brachten de jaren tachtig? Lelijke mode, baggermuziek, meer terrorisme, Saddam Hoessein, Tsjernobyl, het aftakelen van het zo goed bedoelde communistische systeem.

En om aan te geven hoe trots we kunnen zijn op de jaren negentig hoef ik u slechts naar omalief te sturen om daar een videoband los te wrikken waarop de Vijf Uur Show met Catherine Keijl en Viola Holt is opgenomen. Nee, de hoop, glorie, de verwachtingen en beloftes die in het bovenstaande liedje staan aangegeven, geschreven in de tijd dat seks nog vies was en de lucht min of meer schoon, mogen dan wel helemaal niet zijn vervuld, we kunnen nog wel terug verlangen naar dat ene min of meer minst mislukte decennium, een eeuw geleden. Lang leve 1900-1910, de mooiste tien jaar van de bloederigste en wankelste eeuw van de aardse geschiedenis. Ik mag alleen maar hopen dat 2000-2010 níét het mooiste decennium is van de eenentwintigste eeuw, want dan krijgen we nog een hele hoop te verduren.