De hamster is dood

Nee, geen column over het falen van mijn geslacht, dit maal. Echt. De dwerghamster is dood. En hoe. Normale hamsters gaan zuchtend stilletjes in een hoekje zitten na twee of drie jaar door het radje rennen en blazen dan hun laatste adem uit. Vaak is het tuberculose, soms kanker, soms bloedarmoede. Ze doen hun kleine, bolle, zwarte oogjes dicht, denken aan iets moois, overzien hun deplorabel eenvoudige maar desgelijks tamelijk overzichtelijke leven in een split second en sterven. Geluidloos, lieflijk, teder. Ze banjeren zo de hamsterhemel in. Dag, hammie!

Zo niet de onze. Nee, ze moest en zou er een spektakel van maken. Geen departus silens ad silento voor dit mokkige pluizebolletje. Het witte beestje kon niet zomaar weg uit deze werkelijkheid. Ze wilde niet dat ze dagen onopgemerkt in d'r huisje zou liggen rotten, en wij maar denken, "Die hamster laat ook weinig meer van zich zien!", het moest grotesk. Het moest schokkend. Bloederig, liefst. En uiterst pijnlijk.

Ze kreeg waar ze om had gevraagd. Onze hamsterkooi, zeventig bij vijftig centimeter groot, was verdeeld in twee compartimenten. Dat hadden wij zelf gedaan met een stuk op maat gezaagd triplex, wat paperclips en wat lijm. Het stuk paste perfect; alleen aan de bovenkant kwam het een centimeter of twee tekort. Onderin was de marge nog geen halve centimeter. We waren er dan ook stellig van overtuigd een goede afscheiding te hebben gemaakt. In het kleinste deel zat de dwerghamster, Whisky genaamd, haar tijd nukkig te verdoen met een radje, een buis, wat zaagsel en meer van dat soort hamsterhebbelijkheden.

In het grotere deel, aan de andere kant van de semidoorzichtige triplex muur, die de twee als een ware Berlijnse wist te scheiden, zat en zit nog steeds Hamster. Hamster is een gevaarte. Pikzwart, bijt nooit, poept veel, twintig centimeter van kop tot stuitje. Het beest is van de ware monsterklasse wat grootte betreft. Het had geen andere naam kunnen hebben dan Hamster. Zelfs Hulk zou haar enormiteit niet in het goede spectrum weten te plaatsen.

Een maand of zes gingen voorbij. Hamster leefde aan haar kant van de muur, Whisky aan de hare. Ze kwamen welhaast tot een natuurlijk equilibrium. Tot Whisky begon te klimmen. Steeds meer, steeds vaker, steeds hoger. Vandaag had ze dan eindelijk de bovenkant van de muur bereikt. Helaas is twee centimeter ruim voldoende voor een dwerghamster, en klom ze eroverheen. Aan de andere kant wachtte Hamster waarschijnlijk al. Ze moet meteen achter het kleintje aan gegaan zijn. Rennen, horten, stoten, jagen. Whisky, met haar primitieve brein, kon zich niet meer herinneren hoe ze in godsnaam in deze penibele situatie verzeild was geraakt en zag nog maar één optie: ónder de muur van triplex door.

Het ging goed. Snorharen, chapeau. Neusje, petje af. Oortjes staken er al snel onderdoor. Een beetje duwen nog... ja. En toen zat ze vast. Ze kon niet vooruit, ze kon niet achteruit, met het hoofdje in het Westen en de rest spartelend in Oost. Als een ware Stasi-ambtenaar ging het Hamster-monster te werk. Werkelijk álles aan het lichaampje werd opengereten, afgescheurd, vertrapt en verslonden. Whisky heeft moeten piepen, moeten kérmen van de pijn ende ongeloof. In een ware marteling, die zelfs in Auschwitz nog lof en eer voor pure innovatieve wreedheid zou hebben gekregen, stierf zij.

Zodra de darmpjes, het bloed, stukken achterpoot en vel met haren door de hele hamsterkooi waren verspreid met een haast mathematische precisie, geloof me, ik moest het opruimen, ging Hamster weer slapen. Fijn dromen van een grotere kooi, van Lebensraum im Westen, van nieuw voer, vers zaagsel en schoon drinkwater. Dag, Hamster! Maar vooral: dag, Whisky! En RIP aan je nabestaande!