Bejaardenbarbecue

Deze zomer is het weer raak: mijn agressie kan geen enkele kant op. Kinderen sla ik op last van justitie al niet meer, jonge vrouwen laat ik per definitie met rust en dieren zijn me heilig. En toch moet ik de agressie kwijt. De pijn, het verdriet en de woede. Iemand sprak me laatst bemoedigend aan met de woorden: "Joh, dat zwartkijken van je ... Zoveel negatieve energie, laat dat eens los." Ik heb deze angstvallige positivo zó hard voor de kop gepeerd dat ik hem nu nog elke week probeer te ontwijken als-ie met zijn karretje, dat hij overigens met z'n kin moet besturen, over mijn poten probeert te rijden. Mijn hemel, wat ben ik dol op negatieve energie. Werkelijk, ik smul er elke dag weer van. Maar ja, het moet wel een kant op, hè? Het moet ergens een weg vinden om vervolgens weer nieuwe agressie aan te kunnen boren. Een boksbal bleek geen optie. Zo'n ding voelt immers geen pijn. Stribbelt niet tegen, kermt niet om genade en heeft geen doodsangst in de ogen.

Oude wijven wel! En laat ik nou net in de buurt van een bushalte wonen. De plaats waar al die stinkende besjes zich meestal ophouden. Telkens als ik om acht uur wakker word - want ik ben een man van de regelmaat en continuïteit - schuif ik voorzichtig de gordijnen opzij om de ochtendzon met lichte tegenzin te begroeten. Als het raam openstaat, ruik ik ze zelfs van meters ver al aankomen. De geur van pepermunt. Maar ook van kak en vieze, rottende tanden. Van luizen en spataders op schurftbenen. Zenuwachtig roer ik dan in de oude koffie, bloed stroomt naar mijn hoofd, pijn en woede schakelen mijn hersens uit, maken mijn handen klam. Als ik het koude zweet op m'n rug voel, waag ik me naar buiten. "Rustig blijven! Kalm! Niet meteen erop af," spreek ik mezelf lijzig toe.

"Goedemorgen juffertje, wat een prachtige dag is het, niet?"
"Dag jongeman. Ja, het is heerlijk weer voor de tijd van het jaar."
"Wat ik u zeg. Maar als ik zo brutaal mag zijn, waar gaat u zo vroeg al naar toe?"
"Ach jongen, het is allemaal zo treurig. Snik."
"Kop op, oud lijk."
"Wat zei u?"
"Kop op, mevrouw!"
"Als u eens wist wat mij te wachten staat."
"Vertel het gerust. Heus, u kunt mij volledig vertrouwen."
"Wel, mijn man ligt slecht, begrijpt u."
"Dan kan ik u de kussens van Ikea aanraden! Het klinkt misschien gek, maar sinds ik daarop slaap lig ik een stuk prettiger. En dat moet ook wel want mijn rug was een wrak, mevrouw. Bovedien zijn ze niet eens zo duur. Als ik me niet vergis - en dat komt toch al zelden voor - zijn ze op dit moment zelfs in de aanbieding en ..."
"Nee, u begrijpt het verkeerd. Mijn man is ernstig ziek. Hij ligt in het ziekenhuis en het kan elk moment afgelopen zijn. Vandaag beslissen we of de stekker eruit gaat."
"Ojee... Dat spijt me werkelijk om te horen."
"Het is vreselijk, afschuwelijk, wat moet ik zonder hem? Al die jaren samen ... ik ben hem voorgoed kwijt. Het doet zoveel pijn."
"Tja, het leven mevrouw, het leven. Nobody said it was easy... Gut, wie zong dat ook alweer?"
"Veertig jaar getrouwd. En nooit problemen gehad."
"Potdomme, normaal zou ik het wel weten. Ik win altijd alle popquizzen en nu kom ik er maar niet op ..."
"Drie gezonde kinderen. Allen gezond, prima baan. En nu dit."
"Ik weet wel dat het van die walgelijke Engelse band is die dweept met het Bono-syndroom. Gejengel, mevrouw dat is wat ik u zeg. Vroeger hadden we nog James. Kent u die toevallig? Schitterende muziek maakte James, jawel. Maar kom, wie zong toch ook alweer Nobody said it was easy?"
"En straks ... in het ziekenhuis ... ik moet er niet aan denken, mijn laatste groet ..."
"COLDPLAY! JA! COLDPLAY! Godsklere zeg. Dat ik daar niet eerder op kwam. Maar goed, ik moet maar eens naar binnen. Succes met uw man enzo ..."
"Ach meneer, blieft u misschien een pepermuntje van mij? U heeft zo fijn naar mij geluisterd."

Een pepermuntje... Ze doet het zichzelf aan! Een rode waas verschijnt voor mijn ogen. En de pijn die zo zwaar op mijn zieke hart druk. En drukt, en drukt en...!

"Wel, wel, wel ... een pepermuntje. Weet u wat? Waarom komt u niet gewoon met me mee naar binnen? Dan drinken we nog een kopje thee. De bus komt toch pas over een uur. Vakantieregeling, weet u wel."
"Dat is waar ook! Helemaal vergeten! Ik ben veel te vroeg. Maar woont u ver dan?"
"Nee hoor, hier tegenover! Ik heb kruidenthee. Goed voor de botten, meen ik."
"Dat is werkelijk vriendelijk van u ..."

De hete ketel beeft in mijn handen. Ik mag nog geen controle verliezen. Ik moet kalm blijven. Als ik nú al het kruid verschiet, wordt het straks zo'n zooi overal. Mevrouw zit in de kamer op mijn pasgekochte leren bank.
"Hoe heet u eigenlijk, mevrouw?"
"Magdela."
"Zo zo, Magdela. Wat een prachtige dag toch eigenlijk. Goed, u gaat straks uw man vermoorden, maar wordt wel door een vriendelijke meneer hier binnen gehaald."
"Ver ... vermoord? Zei u nou vermoord?"
"Zei ik dat? O, pardon. Zo bedoelde ik dat niet, natuurlijk. Meneer kan niet meer, het is vast het allerbeste voor hem als de stekker eruit gaat. Zei ik werkelijk vermoord? Tss ... ik ben er ook niet meer helemaal bij, Magdela."
"Werkelijk? U ziet er ook wat vermoeid uit, als ik eerlijk mag zijn."
"Goed mogelijk. Ik slaap niet meer."
"Hoe dat zo?"
"De pijn, mevrouw, de pijn. Maar daar zal ik u niet mee vermoeien. Bovendien is de thee klaar. Nog iets erin?"
"Suiker en melk graag."

De hoer. Suiker en melk. In de oorlog mocht ze blij zijn met warm water en nu wilt dit stuk vreten zeker alles weer inhalen. Trillend als een herfstblaadje zoek ik naar kopjes. Waarom is het ook altijd zo'n pestbende in mijn keukenkastje? Ik mag niets omstoten; alles moet heel blijven. Ik hoor haar ademen. Ze heeft astma. Het gepiep maakt me gek.

"Magdela, heeft u toevallig astma?"
"Ojee, is het zo erg te horen?"
"Behoorlijk, ja. U krijgt het dus snel benauwd?"
"Wel...eerlijk gezegd is het hier ook wel wat bedompt. Beetje klam voelt alles aan. Mag er misschien een raampje open?"
"NEE! ER MAG GODVERDOMME NIKS OPEN! ALLEEN JE MAAG EN ROMP, SMERIG KUTWIJF"

Ik verlies mijn controle. De keuken draait rond mijn as; de ketel klettert op de grond. Zweet staat me koud op de rug, maar mijn handen beven niet meer. Ineens zie ik alles waanzinnig helder. De zon schijnt door de gordijnen heen; vogels fluiten buiten vrolijk hunner lied. Ik voel me haast gelukkig. Langzaam loop ik de woonkamer binnen. Ik moet me aan de deurpost vasthouden want alles draait en draait en draait en...

Helder moment. Ik lig bovenop haar. Mijn vingers knijpen keel dicht. Magdela grijpt met haar linkerarm naar mijn strot, maar ik bijt hard in haar spatadertjes. Mijn god, wat heeft ze lomp oud vel. Ik walg van haar geur. De combinatie van pepermunt, goedkoop parfum en ... stront! Ze heeft godverdomme in haar broek gescheten! Als haar ogen half beginnen weg te draaien, laat ik los. Als een gek begint ze te hyperventileren. Het is nog lang niet genoeg ... nog lang niet.

"Stop met hijgen! Kap ermee!"
"Ghhhhhhhgghhhhhhh..."
"Stop met hijgen, oud vuil! Ik maak je af! Helemaal af!"

Daar lig ik dan. Vastgebonden in bed. Drie zusters staren naar mijn gezicht. Er is iets mis met me. Ik begrijp alleen niet wat. Ik ben pas vier. Dan vertrekken ze weer ... voor zeker drie dagen. Als troost krijg ik een knuffel. De knuffel ruikt naar ziekenhuis en pepermunt.

"... hhgggg ...waarom doe je dit? Harry! Harry!"
Wie is goddomme, Harry nu weer?! Vast haar man die op sterven ligt.
"Harry is dood, troel! Hartstikke dood! Ze hebben je voor de gek gehouden daar in het ziekenhuis. Gisteren is de stekker er al uit getrokken. En weet je wat hij zei? Hij was blij eindelijk van je af te zijn. Dat gezeik elke dag aan zijn hoofd. Hij kon er niet meer tegen. Waarom denk je dat ie zo ziek is geworden?"
"..hggg.....hoe durft u?! Ik moet weg hier ... weg ... HARRY!"
Met mijn vlakke hand sla ik zo hard als ik maar kan tegen haar neus. Het neusbotje schuift er dwars doorheen. Magdela jankt van de pijn, schreeuwt als een varken onder het slagersmes en klapt met haar hoofd tegen mijn glazen tafel.
"Het is echt afgelopen met je," slis ik als een valse slang.

Vader hing aan de balustrade. Ik had er al zeker een half uur naar staan kijken. Mijn oogjes waren nog droog, maar mijn hart bonkte uit mijn lijf. Ik smeet mijn schooltas door de gang en vervloekte de hele wereld. Moeder was telefonisch niet te bereiken, stond op een briefje. En de buren waren op vakantie. Ik zou vandaag met papa naar de dierentuin gaan. Hij zou voor me een knuffelaapje kopen.

Ik raap haar van de grond en als een debiel begin ik op haar in te slaan. Mijn vuisten liggen haast open en het bloed spuit alle kanten op. Ze is zo zwak, zo vreselijk zwak. Vertoont geen enkel verzet, zo zinloos is ze. Ze moet sterven en ze zal het voelen ook.
Plots moet ik als een waanzinnige pissen. Met mijn bebloede knuisten trek ik haar bek open.
"Open houwe!"
"Wooooooooooooggggghhhhhhhhhhh"
Onvoorstelbaar ... ze wil het gewoon. Ze doet me niks, sputtert niet tegen en probeert niet eens de politie te bellen!
Ik houd haar mond zo wijd mogelijk open en ik stop mijn voet erin, zodat ze niet kan dichtklappen. De angst is duidelijk in haar ogen af te lezen. Even blijf ik kijken. Dit is het mooiste moment. Haar totale onmacht ... wachten op wat komen gaat. De angst. Wat een prachtige angst.

Ik zag haar met mijn beste vriend in bed. Het deed me niet eens wat. Ik wist dat ze nog terug zou komen en ja, dan zou ik haar ook zeker weer toelaten in mijn leven. Maar waarom koos ze godverdomme juist deze dag. We zouden uit eten gaan, omdat we twee jaar bij elkaar waren. Mijn beste vriend zei dat het hem speet. Ik vergaf het hem. Met haar ben ik zelfs nog getrouwd geweest. Op de bruiloft zei ze stomdronken dat ze niet meer van me hield.

Ik trek mijn gulp open, steek mijn lul naar buiten en zeik in haar smoel. De urine klatert over haar hele gezicht. Ik probeer in haar mond te mikken. Zelden heb ik zo lekker gezeken. Dan laat ik haar even met rust. Magdela ligt doodstil op de grond. Ze stinkt naar bloed en urine. En schijt bovendien; ze heeft alweer gekakt. Ik moet haar zometeen wel eerst grondig wassen alvorens ik verder ga. Maar eerst een biertje. Godver, wat krijg je een dorst van zoveel arbeid op de vroege ochtend.

Het is wel weer een zooitje geworden. Waarom kan ik me nooit beheersen? Gulzig leeg ik mijn flesje bier. Waar was ik? Oja,... Magdela. Ze ligt er nog steeds tamelijk kwetsbaar bij. Ze ademt nog, dat wel. Maar haar gezicht is tegen de grond aan gedrukt. Ik zou eventueel in haar nek kunnen trappen, dan is ze op slag dood. Maar ik kan haar ook vastbinden aan een stoel en nog een rondje wandelen en haar in doodsangst achterlaten. Of ...
Ze komt weer bij ... kreunt als een ziek kind.
"Harry ... Harry ..."
Mijn hemel, ze is zo seniel als maar zijn kan met haar Harry. Het is maar beter dat het straks afgelopen is.

En ik begreep het niet. Hoe kon ze nou zo wreed zijn om juist op onze trouwerij dit tegen me te zeggen? Ik verloor mijn zelfbeheersing en sneed met een stuk glas haar gezicht open. Daar is ze nooit meer overheen gekomen.

De bijl! Ik heb nog een bijl in de kelderkast liggen! Mijn hemel, dat ik daar niet eerder aan dacht! Het is de spanning, hè? Daar doe je helemaal niets aan.
Ik grijp Magdela bij de voeten en sleep haar naar de kelderkast. Ze roept nog steeds om Harry, maar ik hoor het maar half. Volledig kalm ben ik ... de rust zelve.
Ik klem haar hoofd tussen de deur van de kelderkast, terwijl ik in het donker zoek naar de bijl. Volgens mij voelt ze dat er iets gaande is ... ja ... ja hoor ... ze begint te sputteren.
"Stil maar, Magdela. Nog even en je bent bij Harry."

De dokter zei dat het niet meer te genezen was. De sneetjes in haar gezicht zullen voor altijd te zien zijn. Drie maanden later gooide zij zich voor de trein. Een stoptrein godbetert, wat een loser.

Magdela geeft niet op. Ze schreeuwt, spuugt, rochelt, kotst en vloekt. Het verdomde wijf begint nu wel heel erg lastig te worden! Er is geen tijd meer te verliezen.
"HARRY GING VREEMD MET JE ZUS!" schreeuw ik hysterisch uit, als ik in één greep de bijl vasthoud en haar hoofd in tweeën hak. Bloed spat alle kanten op. Op mijn gezicht, tegen de muur. Op de grond valt het hoofd van Magdela in stukken.

De avond is gevallen wanneer de kalmte mij weer verlaat. Ik zit buiten op mijn eigen terras. Mijn hoofd voelt zwaar, m'n hart gebroken. De prachtige zomerzon, die hoog aan de hemel schijnt, kleurt zacht rood. Geen idee wat er zich de afgelopen uren heeft afgespeeld. Flarden van de dag, ze trekken aan me voorbij. Het mag nooit stoppen, alles blijft doorgaan. Kan m'n kont niet keren of er zal wat gebeuren. Angst voel ik, de mooie zomerzon ten spijt.
Voor me op tafel een barbecueset. Al een half uur staar ik naar het smeuïge vlees dat langzaam gaar wordt. Het ziet er schitterend en smakelijk uit.
De buurman vraagt of ik toevallig nog met de bus ben weggeweest. Ze staken weer eens hier, naar het schijnt. Ik deel de buurman mede dat ik nooit de deur uitga. Hij geeft me groot gelijk.
"Het is niet meer veilig op straat," zo zegt hij stellig. "Wat is dat overigens voor vlees?" vraagt dezelfde buurman, wijzend op mijn barbecue.
Ik vraag hem of ie een vorkje mee wil prikken. Dat wil hij.