Rasechte rijramp

De Eurolines die ons naar Zuid-Frankrijk brengt is een heel ongeschikte bus voor zowel lange mensen (Marjolijn), als mensen van gemiddelde lengte (ik). Om vijf uur 's ochtends komen we gekreukeld aan in Tours, mogen we van Satan of equivalent een uur buiten wachten en voor we aankomen in Bayonne (alias eindbestemming) doen we nóg een uur vertraging op. Het is dat ik een heel goede vakantieganger ben, anders had ik van deze Eurolines-trip zomaar chagrijnig kunnen worden.
Ik ben echt een goede vakantieganger. Dat is niet gelogen, of overdreven. Als er zoiets bestaat als vakantietalent zijn mijn genen zwaarbelast. Zodra ik thuis de deur achter me dichttrek vind ik alles leuk, hoef ik niet meer te slapen, vind ik iedereen aardig, interessant of grappig (vaak alledrie) en ben ik bereid met ze te praten in het Nederlands (natuurlijk), Duits (kein problem), Engels (sure!) of het Handen-en-Voetens ( ).

Menno pikt Marjolijn en mij op in Bayonne en we slaan kamp op in Lacanau. Op moeders advies ("Je moet goed drinken met dit warme weer") gaan we een paar avonden flink op stap, op advies van mijn spiegelbeeld lig ik uren in de zon (echt, een lijk was er lekker bij) en op advies van mijn laatste studieresultaten, begraaf ik mijn hersens in een diepe coma in de hoop dat ze er met nieuwe energie uitkomen. En dan: Het Moment. Les vacances c'est fini. Er zijn van die mensen die dan heel hard roepen dat het 'ook wel weer lekker is om naar huis te gaan', en ik blijf die mensen gestoord vinden. Ik troost me maar met de gedachte dat 't feitelijk nog niet voorbij is; we moeten tenslotte nog helemaal van Lacanau naar Nederland rijden. Als Menno en Lijn al een aardig stuk van de weg gesnoept hebben, maakt de hamvraag opmars: is het nu mijn beurt? Je moet weten, zo buitengewoon als ik in vakantievieren ben, zo waardeloos ben ik in autorijden. (Dit moeten mannen overigens niet zien als uitnodiging om hun vooroordeel omtrent benedengemiddeld rijgedrag van vrouwen te spekken; er zijn vast ook mannen die miserabel rijden. Kwestie van goed zoeken.)
Zo heb ik op mijn naam staan: een auto in een opritmuur die daar niet inpaste, een aantal goed verzopen motoren en ooit was er ook ineens een paaltje toen ik mijn moeders auto van de parkeerplaats van de AH reed (wat ik nooit heb durven toegeven -die deuk zat er ineens!-, dus mam, als je dit leest: heel erg sorry en 't is al wel lang geleden hè?). En waagde ik het er weer eens op, had ik binnen de minuut een ster in de vooruit. Een steentje... Als ik daar nuchter naar kijk snap ik ook wel dat dat domme pech is, maar als je rij-zelfvertrouwen zich niet in een hoog-conjunctuur bevindt, telt dat sterretje niet alleen als deuk in de voorruit.

Ik ben gewoon niet geschapen voor de bestuurdersstoel en toch kruip ik er ook deze keer weer in. Omdat ik het heel moeilijk vind om te geloven dat ik in een mongool transformeer zodra mijn voet het gaspedaal raakt. Maar het wordt alweer snel penibel als een of andere crapule en ik op 't zelfde moment van baan willen wisselen. Ik type, dus ik leef, maar het scheelde niet veel. Schiet onmiddellijk in de stress en probeer deze te reduceren door me op m'n ademhaling te concentreren. Dat houd ik vol tot ik tot de conclusie kom dat ik me beter op het verkeer kan concentreren. Volgende hindernis: le péage. 7.05 Euro is de tol-schade en ik geef de lieftallige mademoiselle een biljet van tien. Ik laat de koppeling opkomen, geef gas en de auto schiet voorruit. Om recht onder de slagboom weer stil te vallen.
Oh, fucking-shit-hell en andere ellende!

Voeg in gedachten een volgend fiasco aan mijn rijblamage-CV toe en probeer intussen de voltooiing ervan te voorkomen door de auto te starten voor dat ding op het dak en/of ons neerklettert. Maar de auto valt weer stil. En dat -met gepast schaamrood- gebeurt maarliefst nog eens. Ofwel de mademoiselle heeft mij gered, ofwel een of ander high-tech sensorisch systeem dat doorhad dat ik wel wat hulp kon gebruiken, want de slagboom blijft netjes in de lucht hangen. Als ik die verdomde voiture eindelijk weer aan de praat heb en alles en iedereen nog heel is, probeer ik 't recht te lullen met het argument dat sommigen contactgestoord zijn, anderen heel dom en dat ik gewoon niet kan rijden. Ik hoef vanaf nu niet langer te waken voor een self-fulfilling prophecy, die heb ik niet eens nodig! "Valt wel mee", zegt Menno. "Je rijdt juist heel, ehh.. goed!", zegt Lijn. Maar het stemmetje in m'n hoofd dat Domme Koe roept, overstemt ze met gemak. Ik kan er niet meer omheen: ik ben motorisch en perceptief te onderontwikkeld om een auto zonder brokken van A naar B te krijgen.

Marjolijn doorbreekt de pijnlijke stilte.
"Paulus, geef 't wisselgeld maar".
"Het wisselgeld?"

Oh, het wisselgeld.

En toen wilde ik graag huilen. Niet omdat ik 2.95 gegeven heb aan een meisje dat me waarschijnlijk gered heeft, maar omdat ik nu officieel een totale mislukking ben. Ik slik mijn brok weg met Oranginaaaaa en ik wil nog maar een ding: dit zo snel mogelijk vergeten.
Ik wil naar huis!
Zo'n ritje heeft dus wel een niet te onderschatte voordeel: zo'n goede instant-kill voor 't ik-wil-nog-niet-weg-syndroom ben ik niet eerder tegengekomen.