Goede Vrijdag

Het regende die ochtend zachtjes in mijn droom. Ik stond midden in een mistig weiland vol loerende en krassende kraaien. Hun koude ogen zochten contact met de mijne maar ik probeerde steeds weg te kijken. Eentje pikte op mijn kop en fluisterde zachtjes doch ernstig in mijn oor, ‘ik zou maar weg gaan als ik jou was’. Een knipoog volgde waarna de kraai met een hartverscheurende schreeuw de lucht in vloog. De rest volgde. De mist trok op en het weiland werd goed zichtbaar. Het stond vol barakken en torens. Hoewel het leek alsof ik vastgenageld aan de grond stond schuifelde ik, nieuwsgierig als ik ben, langzaam naar één van de barakken om een kijkje te nemen. Mijn ogen werden vochtig, het zoute water stroomde langs mijn wangen. Ik zag volwassen mannen hulpeloos opeengestapeld liggen. Ze sliepen nog. Als je goed luisterde hoorde je hun moeizame ademhaling. Een kindje, weggedrukt in een hoekje, kreunde zachtjes. Ik zat in Auschwitz.

Het kamp werd wakker. Duitse soldaten marcheerden rustig heen en weer terwijl ze vrolijk joodse liederen ten gehore brachten. De poorten gingen open en de soldaten lieten de gevangen achter. De mist was reeds volledig opgetrokken en de zon stond hoog aan de helblauwe hemel te schijnen. Uit de barakken kwamen de joodse gevangen aangestrompeld. Met hun bolle oogkassen en tengere lichamen begonnen zij zich te wassen. Een enkeling ging lekker in het gras liggen om van de zon te genieten. Kinderen speelden met ouwe vodden en enkele wijsgeren leken zich op te maken voor bijzonder bezoek. Ik besloot om naar een gevangene toe te lopen om te vragen wat voor een schouwspel zich aan mijn ogen voltrok. Waarom oogt iedereen zo kalm en gelukkig? Dit was toch het vernietigingskamp waarover ik zoveel gelezen had? Maar hoe ik ook rondvroeg, niemand gaf me antwoord of leek me zelfs op te merken.

Geluid van een stoomtrein. Dikke kolenwolken belemmerden het uitzicht van deze bizarre gebeurtenis. Een minuut lang stond ik te kuchen en te proesten. Mijn ogen deden pijn en hoe meer ik in mijn ogen wreef des te slechter ik kon zien. Ik merkte alleen dat er een grote opwinding om me heen ontstond. De trein stopte met een hels krassend en piepend geluid. De opwinding werd groter, maar ik kon nog steeds niets zien. Ik werd meegesleurd door de gevangen, de rook en de nog onbekende passagier die zojuist uit de aangekomen trein stapte. Een kapel zette Hava Nagila in.

Volledig gedesillusioneerd stapte ik een koude, holklinkende ruimte in. De rook trok op en ik was getuige van een grote zaal waarin alle gevangen zich verzameld hadden. Sommigen zaten gehurkt, in hun handen wrijvend. Anderen keken rancuneus in het rond terwijl ze slissend als valse slangen woorden uitspraken die ik niet kon verstaan. Een deur sloeg open en daar kwam de passagier binnen. Een lang wit gewaad en een gezicht dat ik meteen herkende. Paus Johannes Paulus II . Enkele minuten was het doodstil in de zaal. Soms werd een kreet geslaakt waarna de Paus met zijn ogen rolde. Twee kardinalen hielden hem daarbij steeds stevig vast. De Paus keek mij hulpeloos aan, alsof ík degene was die iets uit te leggen had. Een oude joodse man las uit een boek enkele passages voor waarna het publiek uitzinnig kwaad reageerde. De paus probeerde de gemoederen nog te kalmeren maar de gevangen waren niet te temmen. Een oude vrouw strompelde naar voren. Met een bevende stem sprak ze iets in het Jiddisch terwijl een kalende kampbewaker dit alles aan de paus trachtte te vertalen. Een kardinaal schudde zijn hoofd en sprak tot de zijne ‘vergeef ze vader, ze weten niet wat ze doen’. Het hele proces begon enorm beklemmend aan te voelen en nog steeds keek de Paus mij hulpeloos aan. In de deuropening stond plots die ene kraai die mij zo gewaarschuwd had. ‘Je kunt nu nog weg’, zo sprak hij even ernstig als die ochtend.

Langzaam vertrokken de gevangen uit de morbide ruimte. Één voor één keken ze de paus nog eens diep in de ogen. Een enkeling spuugde hem zelfs in het gezicht. Ik werd door de menigte weer naar buiten gesleept alwaar een grote markt opgesteld stond. Het vreselijke kamp had zich thans getransformeerd tot een groot feest. Er werd gedanst en gezongen. Al die wanhopige gezichten van daarnet leken nu te stralen van geluk. Het duizelde mij zo dat ik even moest liggen op het verwarmde gras van het kamp. En terwijl ik het zyklon B gas uit de zojuist bezochte ruimte hoorde sissen galmde er heerlijke klezmer muziek over het kamp.