Genomineerde kerstverhalen 2004

Antoon en Marit
Door: Mira Saia

Hij kijkt haar aan. Vanachter zijn krant twee bruine ogen. De laatste dagen ligt er een glans over die haar nooit eerder is opgevallen. Is het verdriet, blijdschap? Of zijn het simpelweg de kerstlichtjes die reflecteren in zijn ogen?
Ze sloft richting de keuken. Twee mokken op het dienblad. Eén daarvan gevuld met een restje koffie en een vel erop. Zíjn mok. Het is een tik waar ze niet aan kan wennen. En dat terwijl ze al 58 jaar samen zijn.

Ze pakt de steelpan uit de gootsteen en werpt een blik op de klok. Ze slaakt een diepe zucht. Het is pas half 11. Automatisch vult ze de pan met melk en zet die op het vuur. Het gas brandt nog van zo even. Had haar dochter toch gelijk; ze wordt vergeetachtig. Ach, ze moet ook niet altijd alles aan de kinderen vertellen, komt weer onrust van. Ze redden het prima samen. Al is het wel jammer dat beide kinders met het hele gezin zijn gaan skiën tijdens de Kerstdagen…

In beide koppen giet ze een flinke laag koffie. Ze hangt een zeefje boven de hare en schenkt behoedzaam de warme melk erbij. Ze aarzelt boven zijn mok. Ze legt de zeef weg en schenkt in. Daarna twee scheppen suiker erbij, twee vólle scheppen. Anders proeft hij het meteen. Ze heeft uiteraard de proef wel eens op de som genomen.

Ze zijn meegevraagd, maar ja, wat moet je met je 80-jarige lijf op een besneeuwde en gladde piste? Daarbij houdt Antoon niet van lang in de auto zitten. En zeker niet als het om een reis naar Duitsland gaat. Die oorlog is al lang voorbij, maar voor hem blijkbaar niet.

'Marit, wist je dat Dirk Vennema ook al is overleden?' Ze neemt aan dat dat is wat hij zegt. Haar gehoor is niet meer zo goed als vroeger. Ze murmelt iets wat op ja lijkt.

Heeft ze er nou suiker in gedaan of niet? Haar vergeetachtigheid frustreert haar. Vandaag nog meer dan anders. Ze schraapt even over de bodem van de volle mok en haalt met het lepeltje wat suiker naar de oppervlakte. Ze glimlacht.

Antoon rookt zijn pijp aan de eettafel. Ze rilt lichtjes als de sterke geur haar neus binnen dringt. De krant van gisteren ligt opgevouwen op het zelfgeborduurde kerstkleed. Hij staart naar de piek in de boom. Ze zet de mok voor hem neer, met het oortje naar rechts. Zo heeft hij het graag. Het schaaltje kerstkransjes schuift ze dichterbij.

Ze aarzelt, zet dan haar beker naast de zijne en kust hem zacht op de mond. Hij pakt haar bij haar middel, drukt zich tegen hem aan, zijn hoofd tegen haar zachte, warme buik.

Kerst is niet meer wat het was
Door: Jelle Bakker

'Kerst is niet meer wat het was m’n jongen’, zegt mijn oma. Ze trekt er een mistroostig gezicht bij en kijkt zuchtend vijf verdiepingen naar beneden, waar de mist de straten gegijzeld heeft. Ik knik bevestigend en probeer dat overtuigend te doen. 'Zo anders sinds opa er niet meer is', probeer ik haar gedachten in woorden te vatten. Ze lijkt het niet te horen.

Ik zucht ook maar eens diep. Ik had me voorgenomen om maar weer eens een bezoek te brengen. Een half uur, drie kwartier hooguit. Gewoon uit plichtsbesef. Maar nu ik hier zit, ben ik alle zakelijke overwegingen vergeten. Ze grijpt me naar de keel. Dat oude ingevallen gezicht, de handen die op haar schoot onophoudelijk rond een zakdoek wringen, de troosteloosheid die uit haar ogen spreekt. Ik zucht nóg maar eens en besef me met dubbel bewustzijn hoe snel haar leven de laatste tijd is veranderd. Een jaar geleden nog was opa zo gezond als een vis. In de eerste week van januari viel hij tijdens het aardappelen schillen dood uit zijn stoel. Twee maanden later verhuisde oma naar het verzorgingshuis.

‘Je mist je eigen huisje zeker ook vreselijk’, zeg ik voorzichtig.
Oma schudt weer mistroostig haar hoofd.
‘Al die nieuwe mensen om je heen’, ga ik aarzelend verder. Ik heb nog nooit op deze, bemoederende toon, tegen mijn oma gesproken. Maar het voelt goed. Alsof ik alleen zo iets kan betekenen. Ze lijkt het opnieuw niet te horen, maar na vijftien zwijgzame seconden tilt ze plotseling haar hoofd op en kijkt ze me fel aan.
‘Ik zei dat kerst niet meer is wat het was mijn jongen. Dat mijn leven zou veranderen, dat zat er dik in natuurlijk.’
Ze kijkt me strak aan, verwijtend haast. Ik ga ongemakkelijk verzitten.
‘Ik bedoel, ik ben 83 jaar oud’, gaat ze verbeten verder. ‘Dan heb je nog niks te klagen als je je verstand nog hebt. Voor de derde keer: kerst is niet meer wat het was. Kerst!’
Weer zwijgt ze veelbetekenend. Maar ik heb geen idee wat die stilte betekent.
‘Hoezo?’ vraag ik daarom uiteindelijk, klein en beschaamd.

Alsof ze al die tijd op die tijd op die vraag heeft gewacht, grijpt ze meteen naar het tafeltje naast haar. Ze pakt een dik boek en klapt dat met een enorme vaart op de tafel tussen ons in.
‘Dit bedoel ik. De Nieuwe Bijbel Vertaling. Elk woord spuugt ze uit als een bastaardvloek. Ze kijkt boos de verte in.
‘Geen plek meer in het nachtverblijf. En het kindje in de voederbak. Wat was er mis met herberg en kribbe?...’
Van pure verbijstering vergeet ik adem te halen.
‘Kerst is niet meer wat het was mijn jongen.’

De moeite waard
Door: Nico Voskamp

De regen striemde over straat, aangejaagd door een koude wind die je tot op het bot verkleumde. Kerstmis in Nederland. Nou ja, één dag voor kerstmis. Morgen zou de boekhandel gesloten zijn, maar vandaag gelukkig nog niet. Meneer Graan bleef in de deuropening van de boekwinkel onder de hete luchtstroom staan. Hèhè, daar knapte je van op. Thuis zette hij de thermostaat nooit boven de 17 graden.
Dat kon zijn energierekening niet aan, niet als er ook nog een halfje brood op de plank moest komen. Het viel niet mee als je 72 was en nooit aan pensioenopbouw gedaan had. Maar hij zeurde niet. Zeker niet als hij hier was.
Tot zijn genoegen zag hij dat het erg druk was. Mooi. Rustig schuifelde hij tussen de mensen door naar de tafel literatuur, keek uit zijn ooghoeken of iemand op hem lette – nee. Het boek van Maarten ’t Hart dat hij gelezen had, had hij al uit zijn binnenzak gehaald, de stapel had hij al gevonden, en hij legde het boek bovenop de andere. Niemand zag iets.
Zijn ruilboek had hij ook al uitgezocht. De nieuwe Philip Roth. Aan de andere kant van de tafel lag die stapel, hij pakte het bovenste boek op en bladerde. Waar zat de beveiligingsstrip? Ah. Geroutineerd schudde hij het stripje eruit.
Zijn ogen gingen naar de kassa. Een rij mensen stond daarvoor, de mensen erachter hadden geen aandacht voor de winkel – hij schoof het boek onder zijn jas en liep naar de uitgang. Weer gelukt.
“Meneer!” Hij bleef net buiten de winkel staan omdat een zware hand op zijn schouder drukte. Hij draaide zich om naar een donkerharige man. Het was de boekhandelaar, ze kenden elkaar want hij maakte wel eens een praatje. De man hield hem een schaal voor. “Wilt u geen kerstkransje? ”
Meneer Graan begon te stotteren. “Ik, ik … het was niet mijn bedoeling om …” Zijn hart bonkte in zijn keel. Wat zei hij nu? Er was niks aan de hand. Hij dwong zichzelf tot een glimlach en pakte een kransje van de schaal. “Lekker, dank u.”
“Alstublieft,” zei de boekhandelaar. “Eet smakelijk. Ik moet weer naar binnen.”
Meneer Graan knikte. “Dank u.”
De boekhandelaar gaf hem een vriendelijk klopje op zijn schouder. “Prettige feestdagen nog.”
“Dank u, en u van hetzelfde.” Meneer Graan zette aarzelend een paar stapjes.
De boekhandelaar knikte nog een keer. Toen boog hij zich naar meneer Graan toe en zijn stem daalde tot een gefluister: “Legt u hem wel weer op dezelfde stapel terug? Het is de moeite waard om te lezen. Tot na de kerst.”
Verbluft bleef meneer Graan staan. De boekhandelaar liep terug zijn volle winkel in, met de schaal kerstkransjes.

Twee vliegen
Door: Patrick Rijnders

“Volgens mij is ‘ie dood.”
Beteuterd keek Sjakie naar zijn vriendje Peter, die er al evenmin erg vrolijk uitzag.
“Ja Sjakie,” zei Peter, “je moeder heeft je toch gezegd dat je pas met Oud en Nieuw vuurwerk af mag steken? Nu zie je wat er gebeurt!”
“Ja maar tering, Peter, wie verwacht er nou dat de Kerstman in zijn arrenslee voorbij stuift op het moment dat ik die vuurpijl omhoog schiet?” Hij veegde een traan weg. “Denk jij ook dat ‘ie dood is?”
Met zijn tweeën keken ze naar het lichaam van de Kerstman. Voorzichtig duwde Peter tegen de Kerstman zijn buik.
“Erg veel leven zit er niet meer in. Lekker is dat. Krijgen we ook geen cadeautjes dit jaar!”
“Hoe bedoel je?”
“Nou,” zei Peter terwijl hij naar de slee van de Kerstman wees. “Zie je al die grote zakken achterop de slee niet? Dat moet allemaal weggebracht worden!”
Met een trillend onderlipje keek Sjakie naar de slee. “Maar Peet, kunnen wij dat dan niet wegbrengen?”
Peter barstte in lachen uit. “Wij? Ik weet niet hoor, maar jij kunt niet eens met een normale slee van een berg afkomen zonder omver te kukelen!”
“Ja maar, ik heb wel eens in een film gezien dat de rendieren van de Kerstman zelf weten waar ze naartoe moeten!”
“Sjakie! Dat was in een film! Dat is niet echt!”
“Ja, maar jij zegt ook altijd dat de Kerstman niet bestaat!”

Het was even stil.

“Ja, daar heb je dan wel weer gelijk in.” Voorzichtig liep Peter naar de herten toe. “Zouden ze het echt weten?”
Al even voorzichtig liep Sjakie naar de slee en ging voorin zitten. De rendieren keken nieuwsgierig naar hem om en snoven luidruchtig, alsof ze hun nieuwe bestuurder wilden verwelkomen. Peter zag dit ook en ging op zijn beurt weer naast Sjakie zitten. De twee vrienden keken elkaar aan.
“Hoe start je zoiets?” Wilde Sjakie vragen, maar voor hij zijn zin af kon maken stoof de slee de lucht in.

Het laatste dat de Kerstman nog hoorde was Peter, die keihard “Sjakieeeeeeee” riep, en toen dat geluid helemaal weggestorven was ging hij rechtop zitten.
“Zo, twee vliegen in één klap. 1. Die jochies leren een mooi lesje…”
Hij stond op…
“2. …Ik hoef vannacht niet de hele wereld rond om pakjes weg te brengen.”
…En klopte de modder van zijn rode pak, waarna hij zijn broekriem vastgreep en zijn broek en buik eens flink omhoog hees. Voordat hij in de richting van het dichtstbijzijnde café liep liet hij nog één keer van zich horen.
“Ho ho ho ho!”

De kerstman bestaat niet
Door: Jan-Willem

Bobs moeder vouwde zich stram uit haar stoel om hem te begroeten.
‘Dag jongen’ zei ze, één hand op zijn arm leggend alsof ze steun bij hem zocht.
‘Dag moeder’. Met een breed gebaar bracht hij de, tot dan toe achter zijn rug verborgen, hand naar voren en gaf haar op beide wangen een zoen. ‘Wat een prachtige kerstkrans, jongen’ fluisterde ze.
Daarna keek ze schichtig om zich heen en legde een vinger op haar lippen. ‘Niet te hard praten, want ze luisteren mee. Allemaal Aagjes hier. Weet je dat ze vannacht stiekem het behang van de muur hebben getrokken?’.
Bob keek naar het spachtelputz en trok zijn schouders op. Zijn moeder in dit tempo te zien aftakelen deed hem pijn. In de paar maanden dat ze in dit tehuis verbleef leek ze wel sneller achteruit te zijn gegaan. Maar eigenlijk had het ziekteproces zich al vele jaren geleden, direct na het overlijden van zijn vader, ingezet.
Eerst uitte het zich in kleine dingen, waar ze zelf achteraf ook om kon lachen, maar op een gegeven moment begon ze een risico voor zichzelf te worden. Haar alleen in huis laten werd steeds gevaarlijker. Op een dag was hij thuisgekomen om te constateren dat het vloerkleed voor de radiator in de woonkamer er zwartgeblakerd bij lag, omdat ze had geprobeerd deze met lucifers en een stapel kranten aan te steken in plaats van de thermostaat omhoog te draaien. Of ze ging voor hem koken en liet lege pannen op het gasfornuis verkolen.
Uiteindelijk had Bob begin dit jaar de moeilijke beslissing moeten nemen om zijn moeder te laten opnemen.
Ze keek hem aan. ‘Ga eens zitten, jongen, we moeten praten’.
Hij nam plaats in de leunstoel bij het raam. Zijn moeder zette zich tegenover hem. Hij wist wat er ging komen. Vrijwel elk bezoek herhaalde zich deze scène.
Ze schraapte haar keel. ‘Jongen, ik zeg dit niet graag, maar het is voor je eigen bestwil’.
Bob knikte.
‘Je móet het weten. En je kan het maar beter van mij horen’. Ze liet een korte stilte vallen alsof ze twijfelde. ‘De kerstman bestaat niet’.
Hij moest glimlachen. Dat ernstige gezicht dat ze erbij trok. De rimpels. Bob voelde zich weer het kleine jongetje van acht.
‘Maar hoe….’ speelde hij mee.
‘Ik heb altijd de cadeautjes voor je onder de kerstboom gelegd’.
‘En dat ‘ho ho ho’ in de gang dan?’
‘Dat was ome Teunis’.
‘Ik begrijp het moeder’. Bob deed zijn best om zo teleurgesteld mogelijk te kijken.

Even later holde hij met een gehaaste blik het verpleeghuis uit. Vlakbij zijn auto keek Bob op zijn horloge. Vaart maken. Zou de kerstman de cadeautjes al onder de kerstboom hebben gelegd?