Wij hebben een neger

Het was op de verjaardag van een vriend, waar het gesprek na de gebruikelijke politieke klaagzang een andere wending nam. Het werd tijd ook. De vader van de vriend begon te vertellen. Het moest zo’n veertig jaar geleden zijn, in een dorp waar men nog ouderwets leefde. Meisjes droegen lange rokken, trouwden vroeg en kregen kinderen. Veel kinderen. De jongens werden voorbereid op hun rol van kostwinner. De kerk schreef voor hoe men diende te leven en men hield zich er grotendeels nog aan.

Daar, in dat dorp, vestigde zich plots een neger. Niemand wist precies waar hij vandaan gekomen was. De wildste verhalen deden de ronde. Hij zou zijn meegenomen door zendelingen, om het goede van hun werk aan te tonen. Anderen dachten, nee, wisten zeker dat hij een minnaar van de vrouw van de wethouder was, opgeduikeld tijdens een vakantie. Het meest waarschijnlijk was echter dat hij gewoon een gastarbeider was, uit Suriname. Want hij werkte op de scheepswerf.

De kinderen van het dorp luisterden nog met ontzag naar de verhalen die de vaders ’s avonds vertelden, tijdens het avondeten. Het zal in de jaren zestig zijn geweest en in het betreffende dorp was de televisie nog nauwelijks ingeburgerd. Verhalen, daar moest je het van hebben. Zowel van ouders, ooms, buren als onderwijzers. Wat zij vertelden, daar smulde je van. Zodoende rolde de neger over menig dorpstong.

Het lijkt wat onsympathiek om het over “de neger” te hebben, maar eigenlijk was er niemand die precies weet hoe de man heette. Zijn collega’s werden op een dag bijeen geroepen door de baas van de scheepswerf. Hij zei dat er versterking was gekomen. Geen naam, geen leeftijd, niets. Zelf liet de neger daar ook niet veel over los, zodat er een hoop mystiek rond zijn persoon kleefde. Er werd wel beweerd dat hij ook een vrouw had, die hij maandelijks wat geld stuurde.

In ieder geval keek iedereen op zijn manier tegen de neger op. De mannen bewonderden zijn imposante gestalte en de manier waarop hij werkte. Zelden sprak hij. Bovendien, als hij al sprak konden ze zijn zware Surinaamse accent nauwelijks verstaan. De vrouwen droomden eveneens over de fysiek van de neger, maar wel op andere wijze dan hun echtgenoten en de kerk zouden willen. In die tijd bleef het echter bij dromen. Bovendien, wanneer moesten ze de neger verleiden? Hij werkte de gehele dag en in de avonduren hadden zij het te druk met hun kinderen. Diezelfde kinderen, die na schooltijd wel eens gingen kijken naar de enorme handen van de neger. En die op zonnige dagen geïmponeerd keken naar het zwarte bovenlijf van de neger, die dan met ontbloot bovenlijf werkte. De plaatjes uit je aardrijkskundeboek en de zendelingenblaadjes waren nog nooit zo dichtbij huis geweest.

Nu kende het dorp ook een voetbalclub. Een club, waar op zaterdag de mannen ter ontspanning en vermaak over de velden raasden. Het niveau was laag en men leefde vooral voor de ontmoetingen met de clubs uit de buurdorpen. Wie op het idee kwam, weet niemand meer. Maar de neger werd op een zekere dag gevraagd mee te komen voetballen en bleek al na zijn eerste wedstrijd een sensatie. Hij was snel, sterk en kon dingen met de bal die men in het dorp nog nooit had gezien. Zijn faam groeide tot ver buiten de dorpsgrenzen. Vol trots sprak men: “Wij hebben een neger!” Daarop hadden de rivaliserende dorpen geen passend antwoord.

Grinnikend vertelde de vader van de jarige vriend dat de kinderen elke zaterdag weer lol hadden met Henkie, de dikke slagerszoon. Henkie was, oneerbiedig gesteld, niet helemaal goed. Elke week weer vroeg hij aan zijn leeftijdsgenootjes wie nou die neger was. “Die zwarte toch?” De jongens maakten hem dan, meewarig het hoofd schuddend, wijs dat die persoon onmogelijk de neger kon zijn. De neger was de nummer acht, zeiden ze dan. Arme Henkie besefte niet dat nummer acht, met zijn rossige haar en sproetenkop, gewoon de man van zijn oudste zus was. Zo werd de neger een bron van vermaak voor velen, vanwege zijn kwaliteiten. Een jaar of zes maakte hij deel uit van het dorpselftal. Daarna ging hij lager spelen en verdween de interesse van bewoners uit naburige dorpen ook direct.

Inmiddels is het dorp nog altijd hoofdzakelijk kerkelijk, maar wonen er veel negers, Marokkanen, Chinezen, Turken. Die spelen ook bij de plaatselijke voetbalclub en zijn allang geen bezienswaardigheid meer. Tijden veranderen. Gelukkig maar eigenlijk, voegde de verteller toe.

Nu wil het geval dat in België de voetbalclub Beveren huist. Zij komen in de UEFA Cup uit tegen Heerenveen. Niets bijzonders, zult u denken, ware het niet dat Beveren geregeld met een elftal vol Ivorianen speelt. Jonge jongens, door een manager gehaald uit Ivoorkust, die de eer van Beveren hoog moeten houden. Op goede dagen spelen zij elke tegenstander van de mat, maar ook slechte fases zijn hen niet vreemd. Beveren kreeg door deze manier van scouten en door dit elftal ook de status van een bezienswaardigheid. Er werden zelfs hele discussies gevoerd, of dit eigenlijk wel kon.

De laatste tijd staat er echter ook een Belg in de ploeg. Mark Volders, heet de man. Hij is een doelman. Als enige blanke staat hij tussen de Ivorianen. Het doet me denken aan het verhaal over de neger. Wellicht moet ik maar eens naar Beveren afreizen, al is het alleen maar om te horen of men daar ook vol trots verkondigt dat “wij een blanke hebben!” Eerlijk gezegd, denk ik van niet.