Een knuffel voor de vrouw van Eugene

Aan het fysieke én psychische lijden van Eugene Armstrong is een einde gekomen: hij is onthoofd. Natuurlijk zijn de beelden van zijn gruwelijke onthoofding te zien én te horen op een islamitische website: men heeft per slot van rekening weer een heldendaad verricht.
Maar nee dank je wel, ik voel geen enkele behoefte om het te zien. Want ik wéét hoe hij is omgebracht: totaal respectloos en zonder een greintje gevoel, door een dappere, gemaskerde man met een mes, volledig overtuigd van het feit dat hij het volste recht had om Eugene te doden.
Ik weet ook dat Eugene zich niet kon verdedigen, dat hij geboeid was, en dat hij, op het moment dat hij stierf, geblinddoekt moet zijn geweest. Ik weet dat de laffe moordenaar hem niet in zijn ogen durfde te kijken.
Ik weet dat Eugene Armstrong een Amerikaan was, maar geen soldaat. Een ding weet ik zelfs heel zeker: waarom hij naar Irak ging, wat hij daar ook moest of wilde doen, hij wilde er in ieder geval niet sterven.


Afschuw, walging en woede, wat er ook door me heengaat, het zal niets vergeleken zijn bij wat de vrouw van Eugene nu voelt noch wat zij de voorgaande dagen heeft moeten doorstaan en de hel die haar nog wacht.
Heeft ze de beelden op televisie gezien, vraag ik me af, kon ze dat überhaupt wel aan? Toekijken hoe haar echtgenoot door de gemaskerde maatjes van Al-Zarqawi op zijn knieën werd gedwongen, de angst van zijn gezicht aflezen, zijn wanhoop en verdriet herkennen, en zijn berusting misschien, waarschijnlijk vermoedde hij al vanaf het begin dat er voor hem geen hoop meer was en dat hij zijn vrouw en kinderen, zijn hele familie, nooit meer zou terugzien. Verkoos zij desondanks om te kijken, moeten het onverdraaglijke beelden geweest zijn, gekmakende ook. Ik vraag mij af of je dit ooit te boven komt, niet waarschijnlijk, nooit meer.
Het laat mij niet los, steeds vraag ik mij af waar zij terecht kan met haar verdriet, wie haar opvangt, steunt en verzorgt. Ik vraag mij plotseling zoveel dingen af.
Ik probeer me zelfs in haar gevoelens te verplaatsen. Wat, als mijn man gegijzeld zou worden, en ik in machteloze onzekerheid zou moeten verkeren, heen en weer geslingerd zou worden tussen gevoelens van angst en hoop, tegen beter weten in? En zou ik in tussentijd maar een sprankje hoop gehad hebben, zou ik dan dapper geweest zijn?
Als dan toch het allerergste zou gebeuren, als hij vermoord zou worden, op zo’n vreselijke manier aan zijn einde zou komen, zou ik dan krankzinnig worden van verdriet?
Het lukte mij dan ook maar héél even om aan dit alles te denken, want je kúnt, nee, je wilt het je helemaal niet voorstellen. Het is gewoon niet te bevatten, zeker niet wanneer je je in een veilige omgeving bevindt, omringd door je gezin waar je zo vreselijk veel van houdt.

Ik ben er veel te veel mee bezig, nog steeds. Ik voel me verdrietig en down bij het ontbijt, ik lust mijn cornflakes zelfs niet meer. Steeds opnieuw moet ik denken aan mevrouw Armstrong, aan de echtgenotes van Jack en Kenneth, de overige twee gijzelaars en collegae van Eugene, aan alle andere gijzelaars en hun naaste familie, aan hun pijn, angst en verdriet. God, wanneer houdt het op, houden álle oorlogen eens op, komt er een einde aan de waanzin en het zinloze doden?
Waarom ik mijn cornflakes niet opeet, vraagt mijn zoontje plotseling. Omdat mama een beetje verdrietig is, antwoord ik. Ik wil mijn emoties niet verbergen voor mijn kind. Waarom zou ik? De wereld is niet alleen maar mooi, daar gebeuren nu eenmaal ook dingen die niet leuk zijn, dingen waar mensen verdrietig van kunnen worden.
Heb ik teveel gezegd? Hij schuift zijn stoel abrupt naar achteren en rent naar zijn slaapkamer. Op het moment dat ik besluit om hem achterna te lopen, komt hij weer tevoorschijn, met zijn teddybeer.
Ruw deponeert hij zijn knuffel op mijn schoot en kijkt me daarna verwachtingsvol aan, zijn ogen stralen als sterretjes. Ik snap zijn bedoeling meteen. Mijn hand begint zijn teddybeer te strelen, heel zachtjes, de vacht voelt zelfs nog een beetje warm. Daarna neem ik de beer in mijn armen, houd hem heel dicht tegen me aan en besnuffel hem. Ik hoor de heldere lach van mijn zoon. Hij hoort niets: mijn snik wordt door de vacht van zijn teddybeer gesmoord.
Ik snuif nog een keer heel diep: oh ja, dit is de teddybeer van mijn zoon, dit is zijn troost, steun en toeverlaat, onmisbaar in bed, op de bank en op reis, overal, waar wij ook zijn.
Een warm geluksgevoel doorstroomt mij, ik ruik zijn geur en voel mij zo getroost, door zijn liefde voor mij, maar meer nog door hetgeen wij op dit moment samen beleven: geluk, liefde en hoop, een héél oude band, oneindig en onverbrekelijk.

Lieve mevrouw Armstrong, en alle andere naaste familieleden van gijzelaars, waar dan ook ter wereld, het is niet veel, maar deze knuffel is ook voor u…